Een inslagwinter is een periode van langdurig koud weer door de inslag van een grote planetoïde of komeet op het oppervlak van de Aarde. Inslagen van uitstervingsgrootte gebeuren ongeveer elke 100 miljoen jaar op de Aarde.
Als een planetoïde inslaat op het land of ondiep water, wordt een enorme hoeveelheid stof, as, en ander materiaal in de atmosfeer uitgestoten. Dit stof houdt het zonlicht tegen, wat duisternis en vooral kou op Aarde veroorzaakt. Door deze winterse of nog ergere omstandigheden wordt de plantengroei verminderd, wat vervolgens leidt tot voedselschaarste en honger bij dieren en mensen. Dit kan leiden tot een massa-extinctie, waardoor veel van de bestaande diersoorten in de wereld zouden uitsterven. Een bekend voorbeeld is de K-T-overgang, waarbij een meteoriet insloeg en de Chicxulubkrater vormde. Hierbij stierven vele diersoorten, maar ook grote groepen zoals de dinosauriërs en de ammonieten, uit. De resulterende winter was vrijwel zeker een belangrijke factor in die uitstervingen.
Ook andere extreme calamiteiten kunnen vergelijkbare effecten opleveren. Er wordt vermoed dat de uitbarsting van de Toba op Sumatra, een vulkaanuitbarsting van ongekende omvang 70.000-75.000 jaar geleden, dergelijke effecten teweegbracht. Een theorie zegt, dat de menselijke populatie hierbij op het randje van uitsterven werd gebracht, en dat de resulterende bottleneck er de oorzaak van is dat de genetische variatie bij de mens momenteel nog steeds relatief laag is. Een nucleaire winter treedt op na een grootschalige oorlog met atoomwapens; hierdoor komen grote hoeveelheden stof vrij die het zonlicht blokkeren.