Alternatieve splicing vindt plaats bij eukaryoten, waarbij door splicingvariatie van het pre-mRNA verschillende mRNA-moleculen gevormd worden en daardoor verschillende proteïnen ontstaan. De verschillende proteïnen worden proteïne isovormen genoemd. Ook virussen zijn hieraan aangepast, wanneer ze gebruikmaken van de proteïne biosynthese van de gastheer.
De ontdekking van isovormen verklaart het kleine aantal coderende genen waaruit het menselijk genoom bestaat. Door het katalytisch vormen van verschillende proteïnen afkomstig van hetzelfde gen wordt de verscheidenheid van het genoom vergroot.
Bij de transcriptie van het DNA bevat het pre-mRNA verscheidene introns en exons. In nematoden komen in het pre-mRNA gemiddeld 4 tot 5 exons en introns voor; bij de fruitvlieg Drosophila melanogaster kunnen meer dan 100 introns en exons in het pre-mRNA voorkomen. Maar wat een intron en wat een exon is, is in het pre-RNA nog niet bepaald en wordt pas bepaald bij het splicingsproces. De regulatie en selectie van spliceplaatsen wordt gedaan door serine/arginine-residu proteïnen, SR-proteïnen genoemd.