De Ceratopidae of (taalkundig onjuist) Ceratopsidae zijn een groep plantenetende ornithischische dinosauriërs, behorend tot de Ceratopia. Ze leefden tijdens het late Krijt.
In 1855 werden de eerste fossielen van ceratopiden gevonden in de Verenigde Staten van Amerika. Die bestonden alleen uit tanden. Toen hij ook schedelbotten kon bestuderen, benoemde professor Othniel Charles Marsh in 1888 een familie Ceratopsidae. Kort daarop groef John Bell Hatcher veel skeletten op, vooral van Triceratops. Dat is nog steeds de ceratopide die het beste bekend is bij het grote publiek. Rond 1900 werden nieuwe soorten ontdekt in Canada maar daarna viel het onderzoek stil. Na 1981 kwam een stroom nieuwe ontdekkingen op gang, ook uit China en Mexico. Van het veertigtal soorten dat benoemd is, zijn de meeste sindsdien opgegraven. De bouw van de ceratopiden is goed bekend.
Ceratopidae werden tussen de vier en negen meter lang en tussen de een en dertien ton zwaar. Ze liepen op vier poten. De voorpoten werden licht gespreid gehouden, de achterpoten stond recht onder het lichaam. De staart was kort maar het bekken lang voor krachtige dijbeenspieren. Zo konden ze vrij snel lopen. Ze hadden vermoedelijk een hoge stofwisseling zodat ze hun lichaamstemperatuur zelf op peil konden houden. Hun lichaam was bedekt met schubben maar er zijn ook aanwijzingen voor een vacht van borstelharen. De kop was zeer omvangrijk. De ceratopiden hebben de grootste schedels van alle bekende landdieren. De kop droeg vooraan een grote hoornsnavel. Daarmee konden varens, struiken en boompjes afgebeten worden. Die werden verder verknipt door batterijen van aaneengesloten en gestapelde tanden die steeds aangroeiden om scherpe snijranden te behouden. Het voedsel werd daarna verteerd in een grote buikholte. De schedel was voorzien van hoorns of ruwe stukken been op de neus, boven de ogen en op de wangen, aan de jukbeenderen. Afhankelijk van de soort en de individuele leeftijd van een dier, verschilden de hoorns sterk in lengte en kromming. Achteraan was het schedeldak uitgegroeid tot een enorm nekschild of kraag. Dat varieert tussen de soorten sterk in lengte, profiel, kromming en versieringen van de schildrand, vaak in de vorm van punten of hoorns. De wetenschappers zijn er niet over eens waartoe de hoorns en schilden dienden. Ze kunnen zijn ingezet voor gevechten tegen vleesetende Theropoda, zoals de Tyrannosauridae, of soortgenoten. Een andere mogelijkheid is dat ze gebruikt werden voor soortonderscheid of om indruk te maken op soortgenoten. Dat laatste past beter bij het gegeven dat althans sommige ceratopiden in grote kudden leefden, zoals blijkt uit uitgebreide beenderbedden van dieren die tegelijkertijd bij een overstroming zijn omgekomen.
De Ceratopidae splitsten zich ruim negentig miljoen jaar geleden af van andere Ceratopia, vermoedelijk in Noord-Amerika of Azië. Ze splitsten zich in de Centrosaurinae en Chasmosaurinae. De Centrosaurinae hadden typisch een langere neushoorn en een korter, hoger nekschild. Ze stierven misschien al uit aan het eind van het Campanien, zeventig miljoen jaar geleden. Chasmosaurinae bleven een belangrijk deel van hun fauna vormen maar stierven uit aan het eind van het Krijt, de Krijt-Paleogeengrens, toen de inslag van een grote meteoriet alle grote dinosauriërs uitroeide.