Eerdgronden zijn in de Nederlandse bodemclassificatie alle moerige gronden en minerale gronden met een humusrijke bovengrond (de minerale eerdlaag, een Ap of Ah horizont). Bovendien bevindt zich binnen 40 cm geen kalkhoudend vast gesteente.
Deze minerale eerdlaag is doorgaans het gevolg van een eeuwenlange geleidelijke ophoging met humushoudend materiaal door de mens. Op de pleistocene zandgronden werd hiervoor plaggenmest gebruikt. In West-Nederland werd bagger uit sloten gebruikt. De Nederlandse geoloog Winand Staring, grondlegger van de bodemkunde, beschreef dit in 1856: Door eeuwen achtereen, steeds met datzelfde aanbrengen van heidezoden voort te gaan, heeft men deze bouwlanden aanmerkelijk verhoogd en den bouwgrond tot een dikte van twee of meer ellen vermeerderd. En over de brede sloten in de omgeving van Oudkarspel merkte Staring op: dat water levert de vruchtbare bagger op waarmede de akkers, tot het telen van groenten voor de Amsterdamsche markt, aanhoudend worden gemest en tevens opgehoogd.