De fenomenologie (van Oudgrieks φαινόμενον phainómenon 'het zichtbare', 'verschijning' en λόγος lógos 'rede', 'leer') is een filosofische stroming in de hedendaagse filosofie - ontstaan op de grens van de 19e en 20e eeuw -, die uitgaat van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen en hieruit de essentiële eigenschappen van ervaringen en de essentie van wat men ervaart, probeert af te leiden. Zij gaat dus niet uit van bepaalde vooronderstellingen en is vrij van theorieën die verschijnselen causaal met elkaar in verband wil brengen. Centraal staat de notie van intentionaliteit: het denken of de ervaring is altijd gericht op iets (anders). De fenomenologie stamt uit de School van Brentano (genoemd naar Franz Brentano) en is voornamelijk gebaseerd op het werk van zijn belangrijkste leerling Edmund Husserl.[1] Ze wordt meestal geplaatst binnen de continentale filosofie. Later werd de fenomenologie verder ontwikkeld door Max Scheler, Adolf Reinach en in de existentiële fenomenologie met onder anderen Martin Heidegger, Maurice Merleau-Ponty en Jean-Paul Sartre. Recentere filosofen, zoals Emmanuel Levinas en Jacques Derrida zijn ook sterk beïnvloed door de fenomenologie, maar hebben er tegelijkertijd ook sterke kritiek op. De inzichten die uit deze stroming voortvloeien rond intentionaliteit, bewustzijn en qualia spelen ook een rol binnen de filosofie van de geest.[2]