Een Friese schuur of golfschuur (Duits: Gulfscheune) vormt het hoofdbestanddeel van de meeste boerderijen van het Friese type. Hiertoe behoren:
De boerderijen met een Friese schuur worden - samen met het Friese langhuis en de stolpboerderij - tot de Noordelijke huisgroep gerekend. Het onderscheid tussen verschillende typen is echter vloeiend. Zo verschilt de langhuisstolp nauwelijks van de oudste boerderijen met aangebouwde schuren in Groningen en Friesland, terwijl de oudste boerderijen van het Oldambster type nauw verwant zijn met de Friese stelpboerderij.
De Friese schuur kenmerkt zich - net als de stolpboerderij - door een centrale tasruimte, met veestallen en een doorit in de zijbeuken. Het Oostfriese en Groningse woord golf (Fries golle) is ontleend aan de benaming van het tasvak, dat ook in de Scandinavische landen als gulv ('vloer') en in enkele Engelse dialecten als goaf wordt betiteld. Deze benaming heeft zich kennelijk in de late middeleeuwen met de bouw van kloosterschuren verbreid.
Het Friese boerderijtype is niet typerend voor de Friezen, zoals men rond 1900 dacht. Theorieën die boerderijtypen verbinden met etnische groepen typerend voor het nationalistische denken van die tijd, Het Friese boerderijtype, zoals onderzoeker Rob Hekker het noemt, heeft uitsluitend te maken met het verspreidingsgebied van dit soort boerderijen langs de Waddenkust. Volgens Hekker onderscheidt dit type zich van deverwante Zeeuwse en Vlaamse schuurgroep door de kenmerkende indeling en het ontbreken van een kapgebint. Ook dit onderscheid is echter relatief. Vergelijkbare schuren zijn eveneens te vinden in West-Vlaanderen (de zogenaamde bergschuur), in Waals- en Vlaams-Brabant, en Henegouwen (grange en long), in de Kempen, Noord-Brabant en Limburg, verder in de omgeving van Nijmegen en aan de Nederrijn (Duitsland), ten slotte in Jutland en op Funen, waar ze bekend stonden als agerumslade. Ook in Noord-Frankrijk en Oost-Engeland komen veel driebeukige schuren voor. De oudste gedateerde voorbeelden in de Nederlanden stammen uit het begin van de 16e eeuw.
De Friese schuur werd tevens gebouwd voor industriële bedrijven, met name bij tichelovens waar baksteen en dakpannen werden gefabriceerd, maar ook bijvoorbeeld bij scheepswerven, pakhuizen en lijmkokerijen. Daarnaast werd de bouwvorm toegepast in kerken en scholen. Nederlanders namen varianten mee naar plantages in Nederlands-Indië en het Caribische gebied. Ook in de Verenigde Staten zijn verwante schuren gebouwd, die tot het ruimere type van de Dutch barn worden gerekend.