God in het jodendom is door de tijd heen op verschillende manieren begrepen.[1] In het traditionele jodendom was JHWH[2] de God van Abraham, Isaak en Jakob en de nationale god van de Israëlieten, die hen bevrijdde uit slavernij in Egypte en hen op de berg Sinaï de wet van Mozes gaf, zoals beschreven in de Hebreeuwse Bijbel. Volgens de rationalistische stroming in het jodendom, vooral belichaamd door Maimonides en later de belangrijkste invloed op het traditionele joodse denken, wordt God begrepen als het absolute, ondeelbare en onvergelijkbare wezen dat de uiteindelijke oorzaak is van alles dat bestaat. Traditioneel is God zowel persoonlijk als transcendent, maar moderne interpretaties benadrukken dat God een kracht is of een ideaal.[3]
Er zijn verschillende namen voor de God in het jodendom. In de Hebreeuwse Bijbel zijn de meestgebruikte het Hebreeuwse tetragrammaton יהוה (JHWH) en Elohim. Andere namen van God die worden gebruikt in het traditionele jodendom zijn El Sjaddai en Sjechina.