De hannekemaaiers waren seizoenarbeiders uit Duitsland (voornamelijk uit Westfalen en het Graafschap Lingen in de zeventiende tot en met de negentiende eeuw) die in de zomer te voet naar Nederland kwamen om op het land te werken. De term hannekemaaier is afkomstig van de naam Johannes, doorgaans afgekort tot Hannes[1] en is ontleend aan de dag van traditionele indiensttreding, Sint Johannesdag (24 juni).[2] Een andere benaming is grasmof.[3][4]
De eerste hannekemaaiers kwamen om gras te maaien. Omdat Nederlanders geïnteresseerd waren in Duitse koopwaar begonnen sommige Hollandgangers die mee te nemen in op de rug gedragen manden. In Groningen werden ze kiepkeerls en Veelnks (Westfalingers) genoemd. Naar schatting 140.000 uit het huidige Duitsland afkomstige hannekemaaiers hebben zich tussen 1815 en 1850 blijvend in Nederland gevestigd.[1]