Burgerlijk Wetboek Boek 7, Bijzondere overeenkomsten behandelt de lijfrente in titel 7.18. De definitie staat in artikel 990:
Lijfrente wordt meestal gevestigd ingevolge een overeenkomst van levensverzekering, maar kan onder andere ook ontstaan door schenking of door testamentaire beschikking.
Op een levensverzekering waarbij een lijfrente wordt bedongen zijn ook de bepalingen van titel 7.17 BW van toepassing.
De Wet inkomstenbelasting 2001 definieert lijfrente deels strikter, deels ruimer.[1] Het kan een lijfrente volgens het BW zijn (de verzekeringsvariant), maar ook een bancaire lijfrente, zonder verzekeringselement. Beide zijn bedoeld als (aanvullende) pensioenvoorziening. Er wordt een kapitaal opgebouwd (gespaard of belegd) of in één keer gestort, dat wordt aangewend voor een periodieke uitkering. Bij beide geldt dat de overeenkomst alleen onder de definitie valt als erin staat dat de aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen
In bepaalde gevallen valt zo'n lijfrente in box 1. De uitkeringen zijn dan belast, maar onder aanvullende voorwaarden zijn de betaalde premies fiscaal aftrekbaar.
Een lijfrenteschenking is een vastgelegde periodieke schenking die uiterlijk ophoudt bij overlijden van de schenker. De schenkingen zijn onder bepaalde voorwaarden voor de schenker aftrekbaar.
In Nederland is het sinds 1 januari 2013 verboden dat een financieel adviseur provisie ontvangt van de aanbieder als een klant via hem of haar een complex financieel product afneemt. De klant kan zich laten adviseren en daarvoor provisie betalen, of een lijfrenteverzekering afsluiten zonder advies (execution only). Los van het al of niet zich tegen betaling laten adviseren kunnen er afhandelingskosten verschuldigd zijn bij het aangaan van een lijfrenteovereenkomst.[2]