Noah | ||||
---|---|---|---|---|
Schrijver | Joost van den Vondel | |||
Taal | Nederlands | |||
Eerste opvoeringsdatum | 1937 | |||
Locatie eerste opvoering | Nijmegen | |||
Soort | Treurspel | |||
Aantal akten | 5 | |||
|
Het toneelstuk Noah, of Ondergang der eerste weerelt is het laatste oorspronkelijke treurspel van de Nederlandse toneelschrijver en dichter Joost van den Vondel, gepubliceerd in 1667 toen Vondel tachtig jaar oud was. Noë voorspelt dat de wereld aan een grote vloed ten onder zal gaan als de mensheid haar goddeloze levenswandel niet verandert. Zelf is hij al honderd jaar een ark aan het bouwen waarin van elke diersoort een paar ondergebracht moet worden. Aanvankelijk wordt hij als een oude dwaas bezien, maar als het water werkelijk stijgt, gaat de grootvorst van het Oosten Achiman er anders over denken. Noah is het slot van de trilogie met Lucifer (1654) en Adam in ballingschap (1664).
In de waardering is Noah altijd lager aangeslagen dan de eerste twee delen van de trilogie. De eerste opvoering, door een groep Nijmeegse studenten, dateert uit mei 1937, precies 270 jaar nadat het stuk werd geschreven.[2] Vondelvorser W.A.P. Smit kenschetst het treurspel als voor het grootste deel 'voortreffelijk gebouwd' met 'onvergetelijke hoogtepunten', maar vond dat de 'inzinking van het vierde bedrijf en een te summiere karaktertekening' het onmogelijk maakten Noah 'in zijn totaliteit als een van Vondels grote meesterwerken te beschouwen.'[3]