Paardenkastanje | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||||||
Aesculus L. (1753) | |||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||
Paardenkastanje op Wikispecies | |||||||||||||||||
|
Paardenkastanje (Aesculus) is een geslacht van ruim twintig soorten. Paardenkastanjesoorten komen voor op het noordelijk halfrond, voornamelijk in Noord-Amerika, Zuidoost-Europa (Albanië en Griekenland), de Himalaya, China en Japan.[1] Paardenkastanjesoorten zijn kensoorten voor het onderverbond Ulmenion carpinifoliae van het verbond van els en gewone vogelkers (Alno-padion). Het hout van paardenkastanjes is licht en niet duurzaam. Het doet denken aan het hout van wilgen en populieren.
Het oorspronkelijke areaal van de witte (of gewone) paardenkastanje ligt op de Balkan en in Anatolië. De witte paardenkastanje is vanuit het gebied om Constantinopel in West-Europa ingevoerd in het midden van de 16e eeuw door Ogier Gisleen van Busbeke, die gezant was in dienst van de Duitse keizer bij de Osmaanse sultan. Hij heeft naast de witte paardenkastanje ook de sering en een aantal bolgewassen, waaronder tulpen, in West-Europa geïntroduceerd.[2]
Tot een geheel andere plantenfamilie behoort de tamme kastanje (Castanea sativa).