Parareptilia Status: Uitgestorven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Een collage van parareptiele groepen | |||||||
Taxonomische indeling | |||||||
| |||||||
Clade | |||||||
Parareptilia Olson, 1947 | |||||||
Nyctiphruretus | |||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||
Parareptilia op Wikispecies | |||||||
|
De Parareptilia[1] ('naast de reptielen') zijn een subklasse of clade van basale sauropsiden, doorgaans beschouwd als het zustertaxon van Eureptilia (de groep die waarschijnlijk alle levende reptielen bevat). Parareptielen ontstonden voor het eerst tegen het einde van het Carboon en bereikten hun grootste diversiteit tijdens het Perm. Verschillende ecologische innovaties werden voor het eerst bereikt door parareptielen onder de reptielen. Deze omvatten de eerste reptielen die terugkeerden naar mariene ecosystemen (mesosauriërs), de eerste tweevoetige reptielen (bolosauriden zoals Eudibamus), de eerste reptielen met geavanceerde gehoorsystemen (nycteroleteriden en andere), en de eerste grote herbivore reptielen (de pareiasauriërs). De enige parareptielen die tot in het Trias overleefden, waren de procolophonoïden, een groep kleine generalisten, alleseters en herbivoren. De grootste familie van procolophonoïden, de procolophoniden, herdiversifieerde in het Trias, maar nam vervolgens in aantal af en stierf aan het einde van de periode uit.
In vergelijking met de meeste eureptielen behielden parareptielen vrij basale kenmerken, zoals robuuste, laaghangende lichamen en grote supratemporale botten aan de achterkant van de schedel. Terwijl alle behalve de vroegste eureptielen diapsiden waren, met twee openingen aan de achterkant van de schedel, waren parareptielen over het algemeen conservatiever in de vorm van de slaapvensters. In het moderne gebruik werd Parareptilia voor het eerst gebruikt als een cladistisch correct alternatief voor Anapsida, een term die historisch verwijst naar reptielen met stevige schedels zonder gaten achter de ogen. Toch hebben niet alle parareptielen anapside schedels, en sommige hebben wel grote gaten in de achterkant van de schedel. Ze hadden ook een aantal unieke aanpassingen, zoals een grote put op het bovenkaaksbeen, een breed prefrontaal-palatine contact en de afwezigheid van een foramen supraglenoideum, een opening boven het schoudergewricht, bij het schouderblad.
Net als veel andere zogenaamde anapsiden werden parareptielen traditioneel weinig bestudeerd. De belangstelling voor hun verwantschappen werd nieuw leven ingeblazen in de jaren 1990, toen verschillende onderzoeken beweerden dat Testudines (schildpadden en hun verwanten) lid waren van Parareptilia. Dit zou suggereren dat de Parareptilia toch niet uitgestorven waren, maar er wordt nog steeds veel gediscussieerd over de oorsprong van schildpadden. Veel andere morfologische of genetische analyses vinden meer steun voor een plaatsing van de schildpadden onder diapside eureptielen zoals sauropterygiërs of archosauromorfen, in plaats van in de parareptielen.