Met de naam plastide (Grieks: πλαστός; plastós: gemodelleerd) wordt een groep van organellen aangeduid, die alleen in de cellen van eukaryoten, met name planten en algen, voorkomen.
Plastiden zijn verantwoordelijk voor het maken van verschillende chemische verbindingen in een cel, vaak door gebruik te maken van biologische pigmenten. Daardoor bepalen ze vaak de kleur van de gehele cel of het gehele organisme. Een kenmerkend voorbeeld is de chloroplast, ook wel bladgroenkorrel genoemd.
Plastiden vermeerderen zich min of meer zelfstandig door binaire deling. Bij normale celdeling (mitose) vindt er een gesynchroniseerde (door de celkern gestuurd) deling van de plastide(n) plaats, waarbij beide dochtercellen de helft van de plastide(n) krijgen. Iets vergelijkbaars vindt ook plaats bij de verdeling van de mitochondriën over de dochtercellen.
Bij de bevruchting komen de plastiden alleen via de eicellen in de zygote, omdat plastiden niet voorkomen in de zaadcellen of stuifmeelkorrels.
Plastiden hebben een plastoom dat uit plastiden-DNA bestaat en ribosomen (plastoribosomen). Het plastoom bestaat uit ongeveer 120 genen. Door de aanwezigheid van DNA treedt in een plastide transcriptie en translatie op. De meeste eiwitten kunnen de plastiden niet zelf aanmaken en worden geïmporteerd vanuit het cytoplasma. De productie van dergelijke eiwitten wordt gereguleerd door genen in de celkern.
Een plastide bij planten wordt omhuld door twee biomembranen en tot vier biomembranen bij veel algen.
De aanwezigheid van plastiden in eukaryotische cellen wordt verklaard door de endosymbiontentheorie. Plastiden stammen in eerste instantie af van als endosymbionten opgenomen cyanobacteriën. Bij secundaire endoymbiose werden plastiden-bevattende eukaryotische cellen opgenomen. Deze secundaire endoymbiose verklaart dat het aantal biomembranen meer dan twee kan zijn.