Rodekool | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Variëteit | |||||||||||||||||||
Brassica oleracea convar. capitata var. rubra | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||
|
Rodekool, ook rode kool, (Brassica oleracea convar. capitata var. rubra[1]) is een van de belangrijkste sluitkoolgewassen en wordt voornamelijk voor de verse markt geteeld. Het is een van de oudste koolsoorten. In Nederland vindt de teelt vanouds plaats in Noord-Holland, omdat daar minder aantasting door knolvoet optreedt. Dit is ook terug te vinden in oude rasnamen, zoals Langedijker Allervroegste, Langedijker Herfst en Langedijker Bewaar. Hier ligt 60% van het Nederlandse areaal aan rodekool. Ook vindt er teelt plaats in Zuid-Holland, Limburg en Noord-Brabant, maar daar moet een ruime vruchtwisseling toegepast worden. Rode kool is eigenlijk eerder paars van kleur.
Rodekool is in principe een tweejarig gewas, waarbij in het eerste jaar de kool gevormd wordt en in het tweede jaar de plant gaat bloeien. Bij een koud voorjaar kan de plant bij de allervroegste teelt echter al gaan doorschieten en bloeien. Volgens de biologische zaaitabel gedijt de plant het best tussen echte salie en andere kruidige burenhulpplanten.
Er worden de volgende teeltwijzen onderscheiden:
Tussen de rassen komen verschillen in kleur voor. Daarbij zijn de latere rassen doorgaans donkerder dan de vroegere.[2]
De snelstgroeiende rassen, de zogenaamde grage, hebben zachter blad, maar zijn slecht te bewaren. De bewaarrassen, de zogenaamde trage, hebben hard blad en zijn goed te bewaren.