Van scheiding van kerk en staat is sprake wanneer de kerkelijke macht en staatkundige macht niet in dezelfde handen zijn en zij geen beslissende invloed op elkaar uitoefenen. Naar analogie kan dit begrip worden toegepast bij religies waar religieuze instituten geen "kerk" worden genoemd.
Scheiding van kerk en staat betekent in de praktijk dat de staat en de kerk (of andere religieuze instituten) ieder hun eigen zaken regelen en zich niet met elkaar bemoeien of elkaar de regels voorschrijven. Het gaat bij deze vormgeving van de scheiding dus in de eerste plaats om het organisatorisch en bestuurlijk gescheiden houden van deze twee grootheden. De overheidsdienaren bemoeien zich niet met de kerk en de dienaren van de kerk bemoeien zich niet met de staat. De theorie is sinds de 19e eeuw in mindere of meerdere mate wereldwijd in praktijk gebracht. Kerk en staat zijn gescheiden, maar geloof en politiek niet, want er is over en weer regelmatig overleg tussen kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en politici en er vindt dus kruisbestuiving plaats tussen kerkelijke overheden en burgerlijke overheden, door de invloed die politici en kerkbestuurders daar op hebben.
Er zijn verschillende uitwerkingen van dit beginsel te vinden:[1]
<ref>
; er is geen tekst opgegeven voor referenties met de naam NSKSNRC