Een slop was het doodlopende einde van een smalle steeg of gang waaraan een tot eenkamerwoningen verbouwd pakhuis, werkplaats of stal was gelegen. De mensen leefden er zeer dicht op elkaar in de soms wel 10 tot 12 woninkjes per slop.[1]
In de Europese steden werden - vooral in de 19e eeuw ten tijde van de snelle en ongecontroleerde industrialisatie - grote aantallen van deze sloppen aangelegd achter de huizen die aan de doorgaande straten lagen. Deze onderkomens vormden dus letterlijk een achterbuurt.