De Wet op het voortgezet onderwijs WVO, vanwege de hoeveelheid onderwerpen ook wel de Mammoetwet genoemd,[1] is een Nederlandse wet van 14 februari 1963, ingegaan op 1 augustus 1968, gericht op de regelgeving van het voortgezet onderwijs: het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en na het speciaal onderwijs. Het omvat niet het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, educatie en beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
De WVO verving de Kleuteronderwijswet, de Middelbaaronderwijswet met de hbs, de Lager-onderwijswet 1920 met de ulo, de Kweekschoolwet, de Nijverheidsonderwijswet en de hoofdstukken over het gymnasium in de Hoger-onderwijswet. Het hoger beroepsonderwijs werd in 1986 uit de WVO gehaald en in de Wet op het hoger beroepsonderwijs WHBO ondergebracht, die in 1992 weer door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek WHW werd vervangen.
De nieuwe afkortingen zoals de havo en het vwo raakten na verloop van tijd ingeburgerd en werden na een spellingwijziging niet meer met hoofdletters geschreven. In de spreektaal werd het de mavo, de havo maar het vwo en naast voortgezet onderwijs heeft men het nog steeds over de middelbare school.
Ieder jaar wordt er ruim 7 miljard euro uitgegeven aan de lumpsum van het voortgezet onderwijs. 643 scholen met één of meer vestigingen werden in 2016 hiermee bekostigd. Deze scholen verzorgen onderwijs aan ongeveer 950.000 leerlingen. Hoewel het aantal wijzigingen in de eerste jaren na de invoering van de WVO nog meeviel, is de wet inmiddels ongeveer 250 keer gewijzigd.[2]