Dit artikel is een deel van de serie over: de dialogen van Plato |
Vroege periode: |
Apologie van Socrates · Charmides |
Protagoras · Euthyphro |
Ion · Crito · Alcibiades I |
Hippias Major · Hippias Minor |
Laches · Lysis · Euthydemus |
Middenperiode: |
Cratylus · Gorgias |
Menexenus · Meno |
Phaedo · Symposium |
Staat · Phaedrus |
Late periode: |
Parmenides · Theaetetus |
Timaeus · Critias |
Sofist · Staatsman |
Philebus · Wetten |
Betwiste geschriften: |
Clitophon · Epinomis |
Brieven · Hipparchus |
Minos · Theages |
Alcibiades II · Minnaars |
Niet geschreven: |
Hermocrates · Ongeschreven leer |
De Wetten is Plato's laatste en langste dialoog. In dit uit twaalf boeken bestaande werk komen de onderwerpen staatsinrichting, wetgeving (soms zeer gedetailleerd), opvoeding en staatsgodsdienst aan bod. Vanaf het vierde boek worden deze beschouwingen gegoten in de vorm van de inrichting van een nieuwe kolonie, Magnesia geheten. Veelal worden de voorgestelde wetten voorafgegaan door een 'voorwoord', waarin Plato nadere uitleg geeft.[1]
Plato had inmiddels de mislukking achter de rug op Sicilië, waar hij er niet in was geslaagd de tiran Dionysius II van Syracuse van zijn denkbeelden te overtuigen (op deze gebeurtenissen wordt in de zevende brief gezinspeeld.) Men gaat ervan uit dat we in de Wetten veel terugvinden van hetgeen hij daar had willen invoeren. Verder is het mogelijk dat de Wetten bedoeld was voor leden van de Academie die her en der in Griekenland optraden als politiek raadgevers.