Azteekse codices (enkelvoud codex) zijn manuscripten geschreven door Azteken en Spaanse kolonisten die zich in de cultuur verdiepten. Deze codices behoren tot de beste primaire bronnen die de Azteekse cultuur weergeven.
De precolumbiaanse codices verschillen met Europese codices doordat ze voornamelijk van tekeningen voorzien waren en niet waren bedoeld om geschreven en gesproken teksten weer te geven.[1] Geschreven pre-Spaanse bronnen met zuiver historische inhoud over de Azteken zijn niet bewaard gebleven. Wat wel over is, zijn in het beste geval Azteekse codices uit de tijd toen Mexico reeds door de Spanjaarden werd geregeerd. Zelfs dat wat aanvankelijk als 'Azteeks' werd beschouwd in Europese ogen, bleek vaak het stempel te dragen van christelijke aspecten. De reis van de Azteken bijvoorbeeld in de Codex Boturini (tussen 1530-1541) van Aztlan naar het 'Beloofde Land', onder begeleiding van hun god Huitzilopochtli, doet aan Mozes denken en heeft scepsis opgewekt of het hier wel om een pre-christelijke stichtingsmythe gaat. Het beloofde Land zou gemarkeerd zijn door een adelaar die een slang opeet, dat ook als een Romeins symbool kan worden opgevat of als een metafoor voor het licht, of als de overwinning van Christus op Satan. De Duitse historicus Felix Hinz (1973) concludeert: "Als historici moeten we toegeven, dat we helaas zo goed als niets weten van het Oude Mexico of Oude Amerika."[2]
De Spaanse conquistadores werden in 1524 gevolgd door christelijke missionarissen. De 'friars', waaronder Torbio "Motolinía" Benavente (schreef tussen 1528-1569), Bernardino de Sahagún (schreef tussen 1530-1590) en Diego Durán (Durán Codex, 1579-81), begrepen dat de Azteekse religie de gehele cultuur doordesemde en namen daarom alle Azteekse codices in beslag. De meeste werden vernietigd, maar sommige werden ook gelezen, geïnterpreteerd met de hulp van Azteekse getuigen en getranscribeerd met Latijnse letters.
In 1980 werd door Werner Stenzel ontmaskerd dat de Indianen zouden hebben gedacht dat de Spanjaarden de terugkerende god Quetzalcoatl zou zijn en dat de christelijke God zijn komst aan Moctezuma II zou hebben aangekondigd door niet mis te verstane (hemel)tekenen. Hier kwam het beeld vandaan van de angstige, twijfelende en melancholieke huey tlatoani (grote spreker), als in de Codex Durán (fol. 182r). De Moctezuma van de 'apocalyptische interpretatie' zou hebben geweten dat hij geen schijn van kans maakte tegen de invallers, die als een soort boden van God het Azteekse heidendom, dat mensenoffers bracht, ofwel het 'werk van de duivel', zouden uitbannen. De missionarissen gingen, met hun verplicht opleggen van hun 'nieuwe interpretatie' aan alle bekeerde christenen, op dezelfde weg voort als de Azteken, die zelf de geschiedenis van de Mexicaanse hooglanden hadden herschreven en oudere bronnen hadden vernietigd.[3]
De codices uit het koloniale tijdperk bevatten niet alleen de Azteekse pictogrammen, maar ook beschrijvingen in het klassieke Nahuatl, de Spaanse taal en soms Latijn.
Hoewel een paar codices uit de periode vóór de verovering door Spanje hebben overleefd, heeft de tlacuilo (codex beschildering) traditie de overgang naar de koloniale cultuur overleefd; geleerden hebben nu nog de beschikking over bijna 500 codices uit het koloniale tijdperk.