Het Copernicus-programma, of vroeger GMES (Global Monitoring for Environment and Security) genoemd, is een initiatief dat een kader schept voor Europese activiteiten in het gebied van aardobservatie. Het is een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie en de Europese Ruimtevaartorganisatie, in samenwerking met de lidstaten, de Europese organisatie voor weersatellieten, het Europees Centrum voor Weersverwachtingen op Middellange Termijn, het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, Frontex, en het Satellietcentrum van de Europese Unie. Het doel is activiteiten in Europese aardobservatie te stroomlijnen, de besluitvorming bij te staan van publieke en particuliere instanties in Europa en het ondersteunen van onderzoek.
De data worden verzameld uit twee hoofdbronnen: de ruimtecomponent en de in-situ-metingen. De Europese Ruimtevaartorganisatie is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de ruimte-component, terwijl het Europees Milieuagentschap verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van de in-situdata. Deze data worden dan gebruikt voor de derde component: de servicecomponent.
Er wordt geschat dat de economische voordelen van het Copernicus-programma tussen 2006 en 2030 ongeveer 80 miljard euro zullen zijn.[1]