Het drieslagstelsel is een landbouwmethode uit de vroege Middeleeuwen. Hierbij werden de akkergronden of "kouters" in drie stukken verdeeld, in plaats van twee, zoals daarvoor gebruikelijk was. Deze stukken akkergrond worden ook wel eens slagen genoemd,[1] vandaar de naam drieslagstelsel. Elke slag kende een opeenvolgende bezaaiing met winterkoren in het eerste jaar en zomerkoren in het tweede jaar, terwijl het gedurende het derde jaar braak lag. Het braakleggen van de grond duurde 7 tot 14 maanden. Op het braak kon het vee grazen en bovendien voor natuurlijke bemesting zorgen. De invoering van het drieslagstel ging samen met een bevolkingstoename en een voedseltoename. Vooral de opbrengst van het broodgraan nam toe.[2]
Vooral Frankische nederzettingen pasten het toe. Keizer Karel de Grote zag de efficiëntie ervan in, en voerde het stelsel zoveel mogelijk in.[3]