George Robert Waterhouse | ||||
---|---|---|---|---|
Volledige naam | George Robert Waterhouse | |||
Geboren | 6 maart 1810 | |||
Overleden | 21 januari 1888 | |||
Geboorteland | Verenigd Koninkrijk | |||
Standaardafkorting | Waterhouse | |||
|
George Robert Waterhouse (Somers Town, 6 maart 1810 – Putney, 21 januari 1888) was een Engels natuuronderzoeker, entomoloog en zoöloog.
Waterhouse werd geboren in 1810 in Somers Town. Zijn ouders waren James Edward Waterhouse en Mary Newman. Hij was de broer van Frederik George Waterhouse, die ook zoöloog werd. Hij ging vanaf 1821 naar school in Koekelberg, in de buurt van Brussel.[1] Na zijn terugkeer in Engeland in 1824 werkte hij als leerling bij een architect.
Waterhouse raakte geïnteresseerd in de entomologie door zijn vader, die zelf amateur-entomoloog was. Hij stichtte samen met Frederick William Hope in 1833 de Entomological Society of London en werd zelf onbezoldigd conservator. In 1849–50 was hij voorzitter van de Society.
In 1835 werd hij benoemd als conservator van het museum van de Liverpool Royal Institution. In 1836 verruilde hij die baan voor een positie als curator van de Zoological Society of London. Tot zijn eerste werkzaamheden behoorde het samenstellen van een catalogus van de verzameling zoogdieren van het museum. Hij rondde dat werk een jaar later af, maar het werd pas in 1838 gepubliceerd omdat hij niet het in die tijd gebruikelijke 'quinarische systeem'[2] had gevolgd. In 1839 volgde nog een supplement.[1]
Vóór het vertrek van Charles Darwin met de Beagle, in 1831, had hij een uitnodiging ontvangen om Darwin op diens reis te vergezellen, maar hij had daarvan afgezien. Na Darwins terugkeer werd diens verzameling van zoogdieren en kevers aan Waterhouse toevertrouwd om te worden beschreven en benoemd.
In november 1843 werd hij assistent op de mineralogische en geologische afdeling van het British Museum of Natural History. In 1851 werd hij hoofd van die afdeling. Na de splitsing in 1857 in een mineralogische en een geologische afdeling, werd hij hoofd van die laatste. Hij behield die positie tot aan zijn pensionering in 1880. Hij stierf in 1888 in Putney.[1]
In 1844 begon hij te schrijven aan een serie werken over zoogdieren. Twee delen daarvan kwamen uit: over de buideldieren en over de knaagdieren. Een gepland derde deel is nooit verschenen aangezien de uitgever, Hippolyte Baillière, te lijden had onder de Franse Revolutie.