Moeraszegge | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Mannelijke aren met daaronder vrouwelijke aren | |||||||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
soort | |||||||||||||||||||
Carex acutiformis Ehrh. (1789) | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||
Moeraszegge op Wikispecies | |||||||||||||||||||
|
De moeraszegge (Carex acutiformis) is een overblijvend kruid dat behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen. De plant komt van nature voor in Europa , West- en Midden-Azië en Noordwest-Afrika. De soort is van daaruit verder verspreid naar Zuid-Afrika en Noord-Amerika.
De plant wordt 50 - 100 cm hoog en vormt lange, kruipende wortelstokken. De scherp driekantige, ruwe stengels zijn tot 4 mm dik. De kale, glanzende, donkergroene, vaak overhangende bladeren zijn 5-10 mm breed. De onderkant van de bladeren is blauwgrijs. De onderste, meestal paars aangelopen bladscheden rafelen. De dwarsnerven van de bladscheden en bladschijven zijn minder opvallend dan die van de oeverzegge.
Moeraszegge bloeit in mei en juni. Aan de bloeiwijze zitten twee of drie, 4-10 mm brede, donkerbruine tot zwarte mannelijke aren. De daar onder zittende twee of meer vrouwelijke aren zijn 6-8 mm breed. De aren kunnen tot 5 cm lang worden. De bloemen hebben meestal drie stempels, maar sommige bloemen kunnen ook twee stempels hebben. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig en hebben bijna geen schede. Het onderste schutblad steekt meestal boven de bloeiwijze uit. Het tweetandige, 4-5 mm lange, afgeplatte, kale, papilleuse, dof grijsbruine tot olijfgroene urntje is op doorsnede driekantig en heeft een lange snavel. Het urntje is een soort schutblaadje dat geheel om de vrucht zit.
De vrucht is een driekantig nootje, soms komen ook enkele lensvormige nootjes voor.
Moeraszegge komt voor in moerassen, aan waterkanten en in natte loofbossen. In beekdalhooilanden komt de soort ook voor.