Nationale parken in Noorwegen hebben een relatief korte geschiedenis. Het eerste nationale park is in 1962 gesticht. Nu zijn er in Noorwegen 48 natuurgebieden die de status van nationaal park hebben, waarvan 7 op Spitsbergen.
Nationale parken in Noorwegen worden relatief strikt beheerd en zijn sterk op behoud van 'wildernis' gericht. Tegelijk geldt het allemansrecht, wat betekent dat iedereen het recht heeft om het gebied te betreden. Men mag er bijvoorbeeld wandelen, skieen en zwemmen, althans zolang de natuur niet wordt aangetast. Faciliteiten zoals wegen, accommodaties en bezoekerscentra liggen vrijwel altijd buiten de parken. Het beheer van de parken valt deels onder het Noorse Ministerie voor Klimaat en Milieu (Klima- og miljødepartementet), waarbij natuurbescherming is ondergebracht, deels onder de lokale autoriteiten.[1][2]
De meeste parken liggen op het vasteland maar de nationale parken Ytre Hvaler, Jomfruland en Raet zijn zeeparken, terwijl ook alle parken op Spitsbergen zeegebied omvatten. Op Spitsbergen ligt tevens het grootste nationale park van het land met een oppervlakte van 13.286 km², waarvan 5.141 km² landoppervlakte is.[1] Het grootste park op het vasteland van Noorwegen is Hardangervidda met een oppervlakte van 3.422 km². Gutulia is het kleinste park met een omvang van 23 km².