Zitbeen

Zitbeen
	Os ischii
Bot
	Skelet van het bekken, vooraanzicht ; 1 = heiligbeen ; 2 = darmbeen ; 3 = zitbeen ; 4 = schaambeen ; 4a = corpus, 4b = ramus superior richting hoofd, 4c = ramus inferior aan staartzijde, 4d = tuberculum pubicum ; 5 = schaambeenvoeg ; 6 = heupkom ; 7 = foramen obturatum ; 8 = stuit ; rode stippellijn = linea terminalis
Synoniemen
Oudgrieks	ἴσχιον
Portaal	Biologie

Het zitbeen,^[1] os ischii^[2] of ischium is het bot in het bekken waarop men zit. Het zitbeen vormt samen met het darmbeen, het os ilium en het schaambeen, os pubis, door volledige onderlinge vergroeiing het heupbeen, os coxae. De twee ossa coxarum vormen samen de heup, of het heupbeen.

Het Oudgriekse ἴσχιον, íschion, heeft verschillende betekenissen.^[3] Zo werd ἴσχιον gebruikt voor de heup,^[3] het heupgewricht^[4] en in het meervoud ἴσχια als de spieren rondom de heupen.^[3] Bij Aristoteles is ἴσχιον ook het zitvlak.^[3] Voor de Griekse arts Galenus was ἴσχιον het zitbeen en niet meer ook het heupbeen.^[4]

Bronnen, noten en/of referenties

↑ AJP van den Broek, J van den Boeke en JAJ Barge. Leerboek der beschrijvende ontleedkunde van de mens. Deel I. Geschiedenis der ontleedkunde, bewegingsorganen, vaatstelsel, 1954.
↑ (en) Federative Committee on Anatomical Terminology. Terminologia Anatomica, 1998.
↑ ^a ^b ^c ^d (de) H Triepel. Die anatomischen Namen. Ihre Ableitung und Aussprache, 1910.
↑ ^a ^b (de) J Hyrtl. Onomatologia Anatomica. Geschichte und Kritik der anatomischen Sprache der Gegenwart, 1880.

[1] AJP van den Broek, J van den Boeke en JAJ Barge. Leerboek der beschrijvende ontleedkunde van de mens. Deel I. Geschiedenis der ontleedkunde, bewegingsorganen, vaatstelsel, 1954.

[2] (en) Federative Committee on Anatomical Terminology. Terminologia Anatomica, 1998.

[Triepel1910b-3] (de) H Triepel. Die anatomischen Namen. Ihre Ableitung und Aussprache, 1910.

[Hyrtl1880-4] (de) J Hyrtl. Onomatologia Anatomica. Geschichte und Kritik der anatomischen Sprache der Gegenwart, 1880.

[1]

[2]

[3]

[4]