Het bloedrecht, ook baarproef of bloedproef geheten, (Latijn: "ius cruentationis" of "Ius feretri sine sandapilae"), was een van de bewijsmiddelen in het middeleeuwse strafrecht. Men bracht een verdachte in de omgeving van het opgebaarde lichaam van een slachtoffer van moord en keek of de wonden spontaan weer gingen bloeden. Wanneer dat gebeurde werd dat als een aanwijzing, zelfs als bewijs, van schuld gezien.
Een "sandapila" is in het Latijn een goedkope baar of een goedkope lijkkist[1]. Het Latijnse werkwoord "cruentare" betekent bloederig maken of met bloed besmeuren[2].