Het Mercuryprogramma van NASA was het eerste programma van de Verenigde Staten voor bemande ruimtevaart en had als doel de eerste Amerikaanse ruimtevaarders in een baan om de aarde te brengen, het functioneren en het gedrag van de mens in de ruimte te bestuderen en de capsule inclusief astronaut veilig op aarde te laten terugkeren.
Het enige verband tussen het Mercuryprogramma en de planeet Mercurius is dat ze allebei genoemd zijn naar de Romeinse god Mercurius.
In het kader van het Mercuryprogramma is vanaf 1959 een aantal onbemande en bemande ruimtevaartuigen gelanceerd. De onbemande lanceringen betroffen testvluchten, met in enkele gevallen een chimpansee aan boord.
De Mercurycapsules waren zeer kleine eenpersoonsruimtevaartuigen. Ze waren volledig vanaf de grond bestuurbaar, voor het geval dat de astronaut onwel zou worden.
Voor de Mercuryvluchten werden drie verschillende draagraketten gebruikt, de Little Joe, de Redstone, en de Atlas. De Little Joe- en de Redstone-raketten werden gebruikt voor suborbitale ruimtevluchten, de Atlasraketten voor vluchten in een baan om de aarde. De Atlasraketten waren oorspronkelijk bedoeld voor kernkoppen en moesten worden versterkt om de Mercurycapsules te kunnen dragen.
Voor de bemande Mercuryvluchten werden zeven voormalige testpiloten van de Amerikaanse luchtmacht geselecteerd, de zogenoemde Mercury Seven: Alan Shepard, Virgil Grissom, John Glenn, Scott Carpenter, Wally Schirra, Gordon Cooper en Donald Slayton. Zes van de zeven hebben een Mercuryvlucht uitgevoerd, Slayton werd op medische gronden afgekeurd maar heeft later gevlogen in het kader van het Apollo-Sojoez-testproject.
Daarnaast vonden twintig onbemande lanceringen plaats, die niet allemaal slaagden.